Hoe bepaal ik of een overige ruimte tot de thermische zone hoort of,  in geval van een ruimte die sowieso buiten de thermische zone valt, of deze een aangrenzende onverwarmde ruimte of een aangrenzende verwarmde ruimte is?

82.1/75.1 - basis - detail


De bepaling of ruimtes tot de thermische zone behoren gaat als volgt:

1. In hoofdstuk 6.3.1 (ISSO 82.1) of tabel 6.3 (ISSO 75.1) staan ruimtes genoemd, die per definitie nooit tot de thermische zone behoren. Een voorbeeld hiervan zijn clusters van bergingen in een woon- of combinatiegebouw en technische ruimtes van gebouwen met een Ag van meer dan 500 m2.

2. Van de resterende Overige ruimtes wordt met paragraaf 6.3.3 bepaald of ruimtes binnen of buiten de bouwkundige thermische schil van het gehele gebouw vallen. 


Ruimtes die niet in de thermische zone vallen kunnen AVR, AOR of AOS of sterk geventileerd zijn. Voor de ruimtes die volgens H6 buiten de thermische zone vallen, wordt met afbeelding 6.4 bepaald of deze (aangrenzend) verwarmd, onverwarmd etc. zijn. Een berging of technische ruimte kan op basis van afbeelding 6.4 bijvoorbeeld aangemerkt worden als AVR als deze binnen de bouwkundige thermische schil van het gehele gebouw ligt en de scheiding tussen de thermische zone en de betreffende ruimte een lagere warmteweerstand heeft dan de bedoelde thermische schil, ook als deze geen afgiftesysteem heeft en niet jaarrond een temperatuur van ten minste 15 graden heeft. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat overige ruimtes die niet gemeenschappelijk zijn, niet afzonderlijk als utiliteit gelabeld worden en die grenzen aan de thermische zone van de woonfunctie, in het geval dat zij als verwarmd worden beschouwd, geen AVR zijn, maar moeten worden toegevoegd aan de thermische zone zelf. 


Het opnameprotocol spreekt over het "verblijven van personen", de NTA 8800 spreekt in beginsel over een warmte-afgifte element welke niet (slechts) bedoeld is voor het vorstvrij houden van de ruimte. Een vorstbeveiliging kan een temp. tot 15 graden niet garanderen. Als je aannemelijk kunt maken dat de radiatoren de ruimte > 15 graden kunnen houden en dus meer zijn dan enkel vorstbeveiliging, dan kun je dit als gebouwgebonden warmteafgiftesysteem beschouwen. Je dient je keuze te onderbouwen in je projectdossier. Let hierbij wel op onderstaande opmerking 1. onder beslischema afbeelding 6.3 in het opnameprotocol: Een ruimte wordt alleen verwarmd voor het verblijven van mensen als er ook daadwerkelijk mensen langdurig in de ruimte (kunnen) verblijven. Verkeersruimten worden bijvoorbeeld niet verwarmd t.b.v. het verblijven van mensen.


Het gaat dus nadrukkelijk om kunnen verblijven. Er zijn geen harde randvoorwaarden beschreven op basis waarvan dit kan worden vastgesteld. Je dient zelf te bepalen of je in de betreffende ruimte behaaglijk zou kunnen verblijven. Daarbij spelen ook andere aspecten een rol, zoals bijvoorbeeld het afwerkingsniveau van de ruimte. Is het een bouwkundig inferieure en niet hoogwaardig afgewerkte uitbouw met veel kieren en naden, dan kun je er niet behaaglijk verblijven ondanks een eventueel aanwezige radiator. Is het eigenlijk een schuur met nauwelijks afwerking dan is de ruimte niet afgewerkt om te kunnen verblijven. In de meeste gevallen is echter een radiator in een bijkeuken voldoende om er behaaglijk te kunnen verblijven. 


Tot slot geldt voor gemeenschappelijke ruimtes het volgende:


Op grond van de aanwezigheid van een gebouwgebonden warmteafgiftesysteem is een aangrenzende ruimte niet zonder meer een AVR. Het afgiftesysteem moet voldoende afgiftevermogen hebben om de ruimte te kunnen verwarmen tot een temperatuurniveau waarbij mensen langdurig in de ruimte kunnen verblijven. Het plaatsen van een (enkele) radiator is niet voldoende om een aangrenzende ruimte gegarandeerd op 15 graden te houden. Je zult aantoonbaar moeten maken dat de gehele ruimte het hele jaar door boven de 15 graden is. De verantwoordelijkheid voor de bewijslast ligt bij de adviseur. De adviseur kan niet zonder meer aannemen dat de temperatuur gegarandeerd boven de 15 graden ligt, waarmee het enkel plaatsen van een radiator niet voldoende is om een ruimte als AVR te beoordelen.


13-11-2024


Wij adviseren je bovenstaand antwoord op te nemen in het projectdossier. Je mag afwijken van het antwoord mits zorgvuldig onderbouwd. Voor meer informatie over onze werkwijze verwijzen we naar https://stichtingkego.nl/over-ons/  


Oude vraag en antwoord:


Hoe bepaal ik of een ruimte die buiten de thermische zone valt een aangrenzende onverwarmde ruimte of een aangrenzende verwarmde ruimte is?

82.1/75.1 - basis - detail


De bepaling of ruimtes tot de thermische zone behoren gaat als volgt:

1. In hoofdstuk 6.3.1 (ISSO 82.1) of tabel 6.3 (ISSO 75.1) staan ruimtes genoemd, die per definitie nooit tot de thermische zone behoren. Een voorbeeld hiervan zijn clusters van bergingen in een woon- of combinatiegebouw en technische ruimtes van gebouwen met een Ag van meer dan 500 m2.

2. Van de resterende Overige ruimtes wordt met paragraaf 6.3.3 bepaald of ruimtes binnen of buiten de bouwkundige thermische schil van het gehele gebouw vallen. 


Ruimtes die niet in de thermische zone vallen kunnen AVR, AOR of AOS of sterk geventileerd zijn. Voor de ruimtes die volgens H6 buiten de thermische zone vallen, wordt met afbeelding 6.4 bepaald of deze (aangrenzend) verwarmd, onverwarmd etc. zijn. Een berging of technische ruimte kan op basis van afbeelding 6.4 bijvoorbeeld aangemerkt worden als AVR als deze binnen de bouwkundige thermische schil van het gehele gebouw ligt en de scheiding tussen de thermische zone en de betreffende ruimte een lagere warmteweerstand heeft dan de bedoelde thermische schil, ook als deze geen afgiftesysteem heeft en niet jaarrond een temperatuur van ten minste 15 graden heeft. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat overige ruimtes die niet gemeenschappelijk zijn, niet afzonderlijk als utiliteit gelabeld worden en die grenzen aan de thermische zone van de woonfunctie, in het geval dat zij als verwarmd worden beschouwd, geen AVR zijn, maar moeten worden toegevoegd aan de thermische zone zelf. 


Het opnameprotocol spreekt over het "verblijven van personen", de NTA 8800 spreekt in beginsel over een warmte-afgifte element welke niet (slechts) bedoeld is voor het vorstvrij houden van de ruimte. Een vorstbeveiliging kan een temp. tot 15 graden niet garanderen. Als je aannemelijk kunt maken dat de radiatoren de ruimte > 15 graden kunnen houden en dus meer zijn dan enkel vorstbeveiliging, dan kun je dit als gebouwgebonden warmteafgiftesysteem beschouwen. Je dient je keuze te onderbouwen in je projectdossier. Let hierbij wel op onderstaande opmerking 1. onder beslischema afbeelding 6.3 in het opnameprotocol: Een ruimte wordt alleen verwarmd voor het verblijven van mensen als er ook daadwerkelijk mensen langdurig in de ruimte (kunnen) verblijven. Verkeersruimten worden bijvoorbeeld niet verwarmd t.b.v. het verblijven van mensen.


Voor gemeenschappelijke ruimtes geldt daarom het volgende:

Op grond van de aanwezigheid van een gebouwgebonden warmteafgiftesysteem is een aangrenzende ruimte niet zonder meer een AVR. Het afgiftesysteem moet voldoende afgiftevermogen hebben om de ruimte te kunnen verwarmen tot een temperatuurniveau waarbij mensen langdurig in de ruimte kunnen verblijven. Het plaatsen van een (enkele) radiator is niet voldoende om een aangrenzende ruimte gegarandeerd op 15 graden te houden. Je zult aantoonbaar moeten maken dat de gehele ruimte het hele jaar door boven de 15 graden is. De verantwoordelijkheid voor de bewijslast ligt bij de adviseur. De adviseur kan niet zonder meer bewijzen dat de temperatuur gegarandeerd boven de 15 graden ligt, waarmee het enkel plaatsen van een radiator niet voldoende is om een ruimte als AVR te beoordelen.


06-11-2024


Oude antwoord:


De bepaling of ruimtes tot de thermische zone behoren gaat als volgt:

1. In hoofdstuk 6.3.1 (ISSO 82.1) of tabel 6.3 (ISSO 75.1) staan ruimtes genoemd, die per definitie nooit tot de thermische zone behoren. Een voorbeeld hiervan zijn clusters van bergingen in een woon- of combinatiegebouw en technische ruimtes van gebouwen met een Ag van meer dan 500 m2.

2. Van de resterende Overige ruimtes wordt met paragraaf 6.3.3 bepaald of ruimtes binnen of buiten de bouwkundige thermische schil van het gehele gebouw vallen. 


Ruimtes die niet in de thermische zone vallen kunnen AVR, AOR of AOS of sterk geventileerd zijn. Voor de ruimtes die volgens H6 buiten de thermische zone vallen, wordt met afbeelding 6.4 bepaald of deze (aangrenzend) verwarmd, onverwarmd etc. zijn. Een berging of technische ruimte kan op basis van afbeelding 6.4 bijvoorbeeld aangemerkt worden als AVR als deze binnen de bouwkundige thermische schil van het gehele gebouw ligt en de scheiding tussen de thermische zone en de betreffende ruimte een lagere warmteweerstand heeft dan de bedoelde thermische schil, ook als deze geen afgiftesysteem heeft en niet jaarrond een temperatuur van ten minste 15 graden heeft. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat overige ruimtes die niet gemeenschappelijk zijn, niet afzonderlijk als utiliteit gelabeld worden en die grenzen aan de thermische zone van de woonfunctie, in het geval dat zij als verwarmd worden beschouwd, geen AVR zijn, maar moeten worden toegevoegd aan de thermische zone zelf. 


Het opnameprotocol spreekt over het "verblijven van personen", de NTA 8800 spreekt in beginsel over een warmte-afgifte element welke niet (slechts) bedoeld is voor het vorstvrij houden van de ruimte. Een vorstbeveiliging kan een temp. tot 15 graden niet garanderen. Als je aannemelijk kunt maken dat de radiatoren de ruimte > 15 graden kunnen houden en dus meer zijn dan enkel vorstbeveiliging, dan kun je dit als gebouwgebonden warmteafgiftesysteem beschouwen. Je dient je keuze te onderbouwen in je projectdossier. Let hierbij wel op onderstaande opmerking 1. onder beslischema afbeelding 6.3 in het opnameprotocol: Een ruimte wordt alleen verwarmd voor het verblijven van mensen als er ook daadwerkelijk mensen langdurig in de ruimte (kunnen) verblijven. Verkeersruimten worden bijvoorbeeld niet verwarmd t.b.v. het verblijven van mensen.


Voor gemeenschappelijke ruimtes geldt daarom het volgende:

Op grond van de aanwezigheid van een gebouwgebonden warmteafgiftesysteem is een aangrenzende ruimte niet zonder meer een AVR. Het afgiftesysteem moet voldoende afgiftevermogen hebben om de ruimte te kunnen verwarmen tot een temperatuurniveau waarbij mensen langdurig in de ruimte kunnen verblijven. Het plaatsen van een (enkele) radiator is niet voldoende om een aangrenzende ruimte gegarandeerd op 15 graden te houden. Je zult aantoonbaar moeten maken dat de gehele ruimte het hele jaar door boven de 15 graden is. De verantwoordelijkheid voor de bewijslast ligt bij de adviseur. De adviseur kan niet zonder meer bewijzen dat de temperatuur gegarandeerd boven de 15 graden ligt, waarmee het enkel plaatsen van een radiator niet voldoende is om een ruimte als AVR te beoordelen.


06-09-2024


Wij adviseren je bovenstaand antwoord op te nemen in het projectdossier. Je mag afwijken van het antwoord mits zorgvuldig onderbouwd. Voor meer informatie over onze werkwijze verwijzen we naar https://stichtingkego.nl/over-ons/